Werkwoorden: Wanneer schrijf je gebeurd en wanneer gebeurt?

Op 26-03-2023 in Werkwoordspelling

Werkwoorden: Wanneer schrijf je gebeurd en wanneer gebeurt?

Eerder hebben we al besproken wanneer je ‘bekent’ en wanneer je ‘bekend’ schrijft. Het werkwoord ‘gebeuren’ kan ook verwarrend zijn. Daarom: Wanneer schrijf je ‘gebeurd’ en wanneer schrijf je ‘gebeurt’?

In het kort

Wanneer een actie nu plaatsvindt, wordt ‘gebeurt’ met een –t geschreven.
Wanneer het in het verleden heeft plaatsgevonden, wordt ‘gebeurd’ met een –d geschreven.
In sommige dialecten wordt het ontvangen van geld ook ‘beuren’ genoemd. Het voltooid deelwoord van ‘beuren’ is ‘gebeurd’.

Gebeurd

Omdat ‘gebeurd’ met een –d vaker voor komt, wordt deze vorm vaak standaard gebruikt. Er wordt gedacht dat dit de juiste vorm is, en negen van de tien keer is dit ook het geval. Het is dan alleen jammer op het moment dat het wel gebeurt met een –t is.

Daarom hieronder de regels op een rijtje.

  • Wanneer ‘gebeurd’ een voltooid deelwoord is, wordt het met een –d geschreven. Een voltooid deelwoord geeft aan dat er iets gebeurd is. Vaak staat er een hulpwerkwoord in de zin en ergens achteraan komt dan het voltooid deelwoord. Voorbeeld: wat was er vandaag op school gebeurd? Je ziet dat het woordje ‘was’ ervoor zorgt dat het werkwoord ‘gebeuren’ verandert.
  • Wanneer je aan wilt geven dat je geld gekregen hebt, gebruik je ‘gebeurd’. Voorbeeld: Ik heb deze maand nog niet gebeurd.

Gebeurt

‘Gebeurt’ met een –t lijkt veel zeldzamer in gebruik. Het wordt eigenlijk alleen gebruikt wanneer het de persoonsvorm van de zin is. De persoonsvorm vind je als volgt: maak de zin vragend. Het woord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.

Voorbeeld: dat gebeurt alleen wanneer Sam er is.
Maak vragend: gebeurt dat alleen wanneer Sam er is?
Persoonsvorm is dus ‘gebeurt’.

Wanneer je de zin vragend maakt, zie je dat de vraag begint met ‘gebeurt’ en weet je dat het met een –t geschreven wordt. Voorbeelden: het gebeurt alleen als het regent of het gebeurt nooit als ik alleen ben.

Ezelsbruggetje

Maak de zin vragend. Staat ‘gebeurt’ vooraan, dan schrijf je het met een –t. Staat het niet vooraan bij de vraag; dan wordt het met een –d geschreven.